Het was 1990, zo’n beetje het pre tijdperk van de computer toen ik werd aangenomen als secretaresse bij een advocatenkantoor. Ik moest gaan werken voor een oudere, zeer conservatieve advocaat die de naam van het kantoor droeg. Dat ik veel zou moeten typen, maakte me niet uit. Ik had al jaren mijn typdiploma en typte meer dan 200 aanslagen per minuut. Het leek me wel relaxt.
Op dat moment had ik nog geen enkel benul. Ik kwam op een katoortje terecht met twee ervaren secretaresses die bovendien vriendinnen van elkaar waren. Het
hok was precies groot genoeg voor drie bureaus. Het kleine raam bood uitzicht op een parkeerplaats en wat slecht onderhouden groen. De advocaten hadden uiteraard hun riante, chique ingerichte
kantoren aan de voorkant van het historische pand in het centrum van de stad.
Op mijn werkplek, het bureautje op de vierkante meter, stond een elektronische typemachine, voorzien van vele functies en handige snufjes. In de lade vond ik
vooral heel veel papier, al dan niet voor zien van het logo van het kantoor en carbonpapier.
Naast en onder mijn bureau lag een stapel dossiers. Ieder dossier bevatte aantekeningen voor de brieven die moesten worden getikt en de te kopiëren
stukken.
Het duurde een tijdje voor ik de snufjes van de machine doorhad. Het duurde ook een tijdje voordat ik het hanenpoterige handschrift van mijn baas een beetje
kon ontcijferen. En dan had je nog de ingewikkelde advocatentaal… Al met al groeide mijn stapel dossiers vanaf het prille begin gestaag.
Mijn collega’s keken schamper toe hoe ik al snel in een eindeloos gevecht met mijn machine en de stapels dossiers raakte. Soms slaakten ze een diepe zucht om
daarna gezellig door te kletsen onder hun werk terwijl ik zenuwachtig met mijn carbonpapiertjes ritselde en het logge gevaarte weer aan de gang probeerde te krijgen. Ondertussen leek Mr. Advocaat
steeds veeleisender te worden.
Het maakte me alsmaar nerveuzer en om fouten te voorkomen ging ik steeds langzamer typen. Het hielp niet. Regelmatig werd ik op het matje geroepen, altijd had mijn baas wel iets aan te merken op mijn typsels.
Ik moest de brieven steeds opnieuw tikken maar door de advocatuur blabla bleef ik maar te fout in gaan. De andere secretaresses, die kennelijk al jaren
vergroeid waren met de stoffige dossiers en hun typemachines zag je denken: ‘Deze zal het ook wel weer niet lang volhouden…’ Maar ik zou mezelf bewijzen, hoe dan ook.
En toen werd de receptioniste ziek. Om de beurt moesten we de centrale over nemen. Mijn stapel groeide al snel tot aan het plafond, letterlijk. Ik sliep niet
meer en als ik sliep droomde ik over een kantoor vol dossiers, geblokkeerde deuren en nauwelijks ademruimte tussen al het papierwerk.
Hoe moest dat als ik ziek zou worden, vroeg ik me af. Ik kreeg een visioen van stapels dossiers vanaf mijn bureau, de gang in, gerangschikt op de trap en een
rampzalig volgestouwde ontvangsthal. De rillingen liepen me over de rug.
Als nerveuze secretaresse die geen brief foutloos leek te kunnen typen, voelde in me ontzettend klein. Bovendien zou ik me nooit thuis kunnen voelen in de
benepen, rigide sfeer van de advocatuur. Na een half jaar sloot ik de deur van het kantoor voor de laatste keer. Het was alsof het gebouw een diepe zucht slaakte. Het recht had
gezegevierd.
Yasmijn.
Reactie schrijven